Eindelijk zijn er lichtpuntjes in donker Afrika

WW Smits 13 april 2024
Alleen hoogwaardige werkgelegenheid kan op de lange termijn een eind maken aan de leegloop van Afrika door migratie. Foto: Omotayo Tajudeen/Pexels

Terwijl met op werk en een beter leven hopende Afrikanen volgepakte bootjes onstuitbaar blijven proberen om de kusten van Europa te bereiken, gloren er in Afrika zelf eindelijk wat lichtpuntjes. Zestig jaar nadat daar het imperiaal-koloniale bestel instortte, zijn er in Senegal en Mauritanië voorzichtige tekenen te zien die misschien, heel misschien wijzen op een nieuwe, fundamenteel betere toekomst voor iedereen.

Voor een goed begrip, eerst even een stukje geschiedenis met de grove bezem. Veel van de misère waarin Afrika nu al zo lang verkeert, is terug te voeren op de weg die het continent al meer dan duizend jaar geleden in volle vrijheid insloeg. Je had er een hoop woestijn en een macht aan ondoordringbare jungle, maar daaronder zat het gebied tjokvol goud en edelstenen, delfstoffen waar de rest van de wereld toen gek op was. Wat het continent ook in ruime mate bezat, was werkkracht, in de vorm van schuldslaven, krijgsgevangenen en bij andere volken weggeroofde mensen.

Bodemschatten en arbeidskracht

Voor die slaven bestond vooral in de islamitische noordelijke kuststrook van het continent en in het Midden-Oosten, maar ook bij andere Afrikaanse volkeren, gretige belangstelling. Daarom ontwikkelde Afrika zich tot leverancier van laagwaardige, niet of nauwelijks bewerkte producten: bodemschatten en arbeidskracht.

Dat was in de pre-industriële werkelijkheid van toen een heel begrijpelijke en verstandige keuze. Afrika verkocht wat het in overvloed had en kreeg in ruil alles waaraan het  behoefte had. Het arrangement zorgde bovendien voor stabiliteit, want grondstoffenhandel is omslachtig en daardoor bij uitstek afhankelijk van betrouwbare transportlijnen en langdurige verbintenissen. Maar dat veranderde na een paar eeuwen doordat Europa een heel andere weg was ingeslagen.

Europa was – en is – nogal arm aan bodemschatten. Alleen steenkolen bezat ons continent in overvloed, maar die zouden pas in de achttiende eeuw werkelijk belangrijk worden. Europeanen moesten dus vooral de kost verdienen door waarde toe te voegen aan van elders gehaalde spullen. Met andere woorden: door geïmporteerde grondstoffen te bewerken – vis, zout, hout, edelstenen, goud, zilver, noem maar op.

Die nooit eindigende jacht kweekte een competitieve, expansieve en agressieve mentaliteit. In de vroege vijftiende eeuw waagden de Portugezen zich als eersten voor de westkust van Afrika en veroverden in 1415 Ceuta, hun eerste Afrikaanse kolonie. Binnen tweehonderd jaar daarna bevoeren de Europeanen alle hoeken en gaten van de Zeven Zeeën en vond je handelsposten op de kusten van alle continenten behalve het nog onontdekte Antarctica en Australië, dat wel al in 1606 door Willem Jansz en zijn Duyfken bezocht was, maar te onherbergzaam was bevonden. Daarmee was de basis van de koloniale imperia gelegd.

Twijfelachtige zegeningen uit Rusland of China

Maar de Europese ontdekkingsdrift uitte zich niet alleen in geografische zin. Ze leidde ook tot een vloedgolf van technologische en wetenschappelijke exploraties, met fatale gevolgen voor de Afrikanen. Want aan Afrika, al eeuwenlang leunend op zijn onuitputtelijke natuurlijke rijkdommen, ging die hele technologische ontwikkeling voorbij, en uiteindelijk ook de industriële revolutie die eruit voortkwam. En met de eenzijdige komst van geweren, kanonnen en allerlei moderne kennis en inzichten verdween het vanouds bestaande evenwicht uit de Afrikaans-Europese betrekkingen. Handel veranderde in afpersing, handelspartners werden wingewesten, diplomatieke betrekkingen met Afrika verwerden tot een spel van de  Europese mogendheden onderling om Afrika: pakken wat je pakken kan. Daar kon Afrika niets van betekenis meer tegenover zetten. 

Hoewel het koloniale bestel allang ter ziele is, staan de zaken grotendeels nog steeds zo: Afrikaanse landen stellen zich in het algemeen op als slachtoffer dan wel cliënt van hun voormalige kolonisators, of ruilen die in voor de twijfelachtige zegeningen van Russische milities of een Faustiaans pact met China. Tegelijk lukt het Afrikaanse landen, ook de meer ontwikkelde, maar niet om bestuurlijk orde op zaken te stellen – zelfs het Zwitserland van Afrika, Rwanda, is een naargeestige dictatuur geworden.

Maar inmiddels is er goed nieuws uit Senegal, waar de 44-jarige Bassirou Diomaye Faye na verrassend ordentelijk verlopen verkiezingen vorige week aantrad als president, de jongste ooit in heel Afrika. Dat alleen al is heel wat: landen met verkiezingen zijn er genoeg, maar onlangs liet Rusland ons nog zien hoe weinig verkiezingen op zichzelf betekenen als het om democratie en rechtsstaat gaat. Maar Faye voerde serieus campagne voor transparantie en tegen corruptie, hij maakte zelfs (als enige) zijn financiële belangen openbaar. Dat is verfrissend modern en uitzonderlijk hoopgevend, en zo zagen de kiezers het blijkbaar ook.

‘Dit is een historisch moment’, zei Faye toen hij gewonnen had: ‘door mij te kiezen heeft het Senegalese volk gekozen voor een breuk met het verleden’, waarmee hij het koloniale tijdperk bedoelt. En ook dat is goed nieuws. Faye wil geen slachtoffer of cliënt zijn, geen ex-kolonie, maar op voet van gelijkheid de relaties met kolonisator Frankrijk op een heel nieuwe leest schoeien, en lopende verdragen over bijvoorbeeld vis, olie en gas heronderhandelen. We kunnen hem alleen maar succes wensen – maar liever niet zo veel dat hij in de verleiding komt om zich tot de zoveelste sterke man te ontwikkelen.

Een revolutionair plan

Het andere hoopgevende nieuws betreft Senegals noorderbuur Mauritanië, een woestijnland dat vooral befaamd is door de legendarische ijzertrein die over ’s lands enige, zevenhonderd kilometer lange spoorlijn een paar keer per week talloze tonnen ijzererts van diep in de Sahara naar de haven van Nouadhibou aan de Atlantische kust sjouwt. Dat erts gaat naar Europa, waar er hoogwaardig staal uit wordt gemaakt.

Tot zover dus business as usual, maar een maand of acht geleden kwam ’s lands minister van energie, Mohamed Saleh, naar Brussel met een revolutionair plan. Zijn land, stelde hij, kan voor een habbekrats enorme hoeveelheden zonne- en windenergie produceren, maar daar heb je nu daar ter plekke weinig aan en stroom is niet goed te bewaren en exporteren. Dat kan wel als je er eerst waterstof van maakt. Ook dat kan daar heel goedkoop, en Europa zit om groene waterstof te springen, bijvoorbeeld voor het moderniseren en vergroenen van de staalindustrie.

Prachtig plan, ware het niet dat het transport van al die waterstof weer veel te  ingewikkeld, riskant en kostbaar wordt. Jammer maar helaas, zou je zeggen, maar dat was buiten Saleh gerekend. Die had bedacht dat Mauritanië met zijn waterstof voortaan zelf zijn ijzererts zou omzetten in sponsijzer, een halffabricaat voor de staalindustrie dat even eenvoudig en goedkoop te vervoeren is als erts.

Bestuurlijke stabiliteit

Het lijkt er inmiddels op dat Saleh zijn plan werkelijk van de grond gaat krijgen. De Europese commissie is aangehaakt, net als bijvoorbeeld Arcelor-Mittal, dat weet hoe je sponsijzer maakt. Dat is niet alleen goed nieuws voor het milieu, maar zeker ook voor Afrika. Want met zijn plan zet Saleh eindelijk een echte stap op weg naar volwaardige deelname van zijn land aan de moderne, geïndustrialiseerde wereld, met een echte eigen industrie. In eigen beheer.

Dat is een fundamentele stap vooruit, ook mentaal. Een stap die hard nodig is, al was het maar om de gevolgen van de Afrikaanse bevolkingsexplosie van de laatste vijftig jaar op te vangen. Want alleen hoogwaardige werkgelegenheid kan op de lange termijn een eind maken aan de leegloop door migratie, die zich ontwikkelende landen vooral van hun beste mensen berooft. En al voorspellen sommigen Afrika met zijn jonge bevolking een geweldige innovatieve toekomst, zonder bestuurlijke stabiliteit en fatsoenlijke leefomstandigheden wordt dat niets. Dat is het werkelijke belang van wat Faye en Saleh proberen te doen. Het is maar een eerste stapje, maar dat is waar elke reis mee begint.

Met een beetje geluk zit in die trein binnenkort geen erts meer maar sponsijzer, en rijdt hij niet alleen naar Nouadhibou, maar ook naar een nieuwe, kansrijke toekomst.

Rik Smits is taalkundige en wetenschapsjournalist.

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de lezers, kijkers en luisteraars. Bent u al donateur? Hartelijk dank!